Data & Analytics

Google Tag Manager Tips – Deel 3

Google Tag Manager

In dit derde en laatste deel behandelen we drie nieuwe tips voor Google Tag Manager.

Tip 7: Parameters uit de URL halen

In sommige gevallen kan het bruikbaar zijn om ‘query parameters’ te gebruiken als variabele. Een query parameter is een gedeelte van de URL die waarde toekent aan een specifieke parameter. Dit is vaak terug te zien wanneer iemand een zoekopdracht uitvoert op een website. De URL komt er dan ongeveer zo uit te zien: https://www.voorbeeld.nl/search?keyword=wat-is-een-parameter. De query parameter is in dit geval ‘keyword’ en de waarde is ‘wat-is-een-parameter. Deze parameters kunnen ook gebruikt worden op het moment dat er bijvoorbeeld een product ID in de URL komt nadat er afgerekend is. Dit kan er als volgt uitzien: https://www.voorbeeld.nl/products?product_id=1234567.

Het maken van een variabele vanuit deze query parameters is eenvoudig. In het Google Tag Manager account ga je naar de juiste container en dan naar variabele. Hier maak je een nieuwe ‘door de gebruiker gedefinieerde variabele’. Bij de variabele configuratie kies je onder het kopje ‘Navigatie’ voor URL. Vervolgens kies je bij ‘componenttype’ voor zoekopdracht of query. De querycode is de query parameter (het gedeelte tussen ? en =). In het geval van het product ID is dit dus ‘product_id’. Klik vervolgens op opslaan.

De variabele is nu aangemaakt en zal terugkomen onder het gedeelte ‘variabelen’ in de voorbeeldmodus van Google Tag Manager. De variabele kan nu gekoppeld worden aan een trigger of als label gebruikt worden binnen een tag.

Tip 8: Paginatitel gebruiken als variabele

Binnen Google Tag Manager is er geen automatische variabele die de paginatitel van de pagina neemt. In sommige gevallen kan het bruikbaar zijn om de paginatitel te gebruiken als variabele. Wij gebruiken deze voornamelijk bij het identificeren van 404-pagina’s, aangezien in de meeste gevallen de paginatitel dan ‘Pagina niet gevonden’ of ‘Page not found’ bevat, maar dit niet vermeld wordt in de URL. Hierdoor kan het dus niet vanuit de URL gehaald worden. Het instellen van de paginatitel als variabele is eenvoudig.

Je gaat naar variabele en maakt een nieuwe variabele bij ‘door de gebruiker gedefinieerde variabelen’. Hier kies bij ‘Paginavariabelen’ voor JavaScript-variabele. In de balk vul je in: document.title. Daarna kun je de variabele opslaan.

De paginatitel is nu een variabele en kan gebruikt worden om triggers te activeren. Zoals gezegd kan deze variabele goed gebruikt worden om een tag te laten vuren op 404-pagina’s. In Google Analytics komen deze dan terug als event, waardoor eenvoudig te achterhalen is welke pagina’s een 404-error hebben gegeven. Vergeet niet in de tag als label ‘{{Page URL}}’ te gebruiken, zodat je ook daadwerkelijk kunt zien welke op welke URL’s de tag gevuurd is.

Tip 9: Variabelen doorschieten naar de dataLayer

In sommige gevallen kan het handig zijn om bepaalde variabele door te schieten naar de dataLayer in Google Tag Manager. Een goed voorbeeld hiervan is product ID of orderwaarde vanuit de URL. Hoe deze parameters uit de URL te halen zijn is al uitgelegd bij tip 7.

Om een variabele naar de dataLayer te schieten dien je tag aan te maken met als tagtype ‘Aangepaste HTML’. Hier moet een stuk code toegevoegd worden, zodat Google Tag Manager weet wat er doorgeschoten dient te worden. Deze code kan er als volgt uitzien:

<script>

  dataLayer.push({‘Product’: ‘{{product_id}}’});

</script>

De code zegt het volgende: er moet bepaalde informatie naar de dataLayer ‘gepusht’ worden. Deze informatie moet ‘product’ gaan heten en de waarde van het product dient gehaald te worden uit de URL variabele die aangemaakt is om de query parameter uit de URL te halen. In de dataLayer ziet het er zo uit:

Mocht je nog vragen hebben over het gebruik van Google Tag Manager dan kun je altijd contact opnemen, ik help je graag verder!